Een gil, een bunker en een douche
Rommelig geslapen. Met dat muskietennet over m’n hoofd en de nachtelijke dierengeluiden slaap ik licht – elke tak die kraakt, elk geritsel zet m’n lijf op scherp. Rond vier uur word ik wakker, maar gelukkig val ik daarna nog in een diepe slaap. Goed dat ik de wekker had gezet op 5:30, want bij bivakkeren hoor je voor zeven uur weer weg te zijn. Om half 7 was ik al op pad, opnieuw klauterend door gras tot aan m’n oksels, daarna slingerend door oude, moeilijk begaanbare bospaden.
Ik zit nu echt in het gebied “Grand Est”, het grote westen van Frankrijk, maar er is hier amper wat. De dorpen bestaan vaak uit niet meer dan twintig huizen – soms zelfs maar zes. Op een gegeven moment kwam ik in een klein gehucht waar twee dames een ‘winkel’ open hadden. Een leeg etalageraam, lege koelingen, en op een tafel lagen precies één pak rijst, één pak macaroni en twee baguettes. Verder wat flessen water in de koelkast. Ik vond het aandoenlijk en kocht een broodje en een fles water. Geen luxe, maar wel karakter van die dames. Ze waren op leeftijd maar jonger dan de rest van het dorp.
Even later liep ik via een alternatieve route over een bospad – Komoot bracht me net iets anders dan de GR5. Ik hoorde een gil. Hard, van een kind. Ik liep door en kwam bij een terrein vol portocabins, een plat dak, wat zonnepanelen erop. Bij de poort zat een oudere man onder een afdakje, omringd door een dozijn hysterisch blaffende Mechelse herders. Het meisje gilde opnieuw. De man riep slechts: “Ferme ta gueule.” (houdt je bek)
Het was vrijdag. Kinderen horen op school. Mijn maag trok samen. Ik heb al vaker in mijn leven meegemaakt dat ik mijn gevoel negeerde, maar daar ben ik mee gestopt. In de schaduw, om de hoek van het terrein, googelde ik het Franse meldpunt en belde de politie. Ik beschreef wat ik had gezien en gehoord. De vrouw aan de lijn bedankte me. Ik hoop dat ik niemand onterecht heb beschuldigd, maar ik weet zeker dat ik het mezelf niet had kunnen vergeven als ik niks had gedaan. Nu kon ik verder lopen zonder dat knagende gevoel.
Tussen het wandelen door stuitte ik op iets bijzonders: bunkers. Eerst zag ik enkel een betonnen koepel met een roestige metalen rand, als een helm uit een andere tijd. Toen ik afdaalde aan de zijkant, bleek ik er bovenop te staan: een enorme bunker met een kleine slotgracht van enkele meters diep. Over de ijzeren trap naar binnen natuurlijk. Binnen eerst een kleine kamer met ogenschijnlijk niets. Wel overal leidingen en kanalen. Dan in de tweede ruimte een trap die wel 2 meer omwentelt naar beneden, spooky. Buiten klim ik met moeite weer op de bunker en loop door. Even verderop kwam ik nog zo’n bunker tegen. Ze blijken onderdeel van de Maginotlinie, een door de Fransen aangelegd netwerk inclusief treintjes en alles ondergronds (1930). Helaas ligt het museum niet om de hoek.
De rest van de dag was zweterig en vermoeiend. Veel over D-wegen, waar de Fransen officieel 70 mogen rijden maar met gemak 100 aantikken. Ze gaan netjes aan de kant, dat wel, maar het blijft spannend en totaal ongezellig om zo langs het verkeer te lopen. Ik telde 12 Red Bull blikjes tegen 11 andere lege verpakkingen. Zou Red Bull de berm als serieus medium zien om te adverteren?
Om 13:30 was het 31 graden. Ik had geen zin om ergens stil te gaan zitten zweten, dus ik wandelde stevig door.
Rond 14:30 kwam ik aan in St. Hubert, een klein dorpje op een kruising. Er stond een overdekt podium met twee picknicktafels, en ik besloot daar even te landen. Tent opgezet in de zon om te drogen, matje opgeblazen in de schaduw, en heerlijk een oehoe geknapt.
Ik had eerder op Google Maps een chambre d’hôtes gezien – de enige in de buurt. Ik stuurde een berichtje, vertaald via Google Translate. Geen reactie. Maar na dat middagdutje, plakkerig van het zweet, wist ik dat ik geen zin had in nog een plaknacht zonder douche. En dus belde ik aan. Ze hadden plek.
En wat een verademing: een bed, een eigen toilet, een eigen douche. De douche was misschien wel het fijnste wat me in de afgelopen 48 uur is overkomen. Ik voel me geen achttien meer. Tijdens kampen in Aywaille douchten we gewoon twee weken niet. Maar nu – nu weet ik beter. Een douche is geen luxe, het is een levensreddend ritueel.
Morgen weer een stuk asfalt, maar ook een groot bos en het uitzicht op Metz – een grotere stad met historie, gebouwen langs de Moezel en hopelijk veel lekker (stedelijk) eten. En er is weer een camping met douche, en kleren was mogelijkheid, ritme hervatten. De dagen daarna duik ik het Lorraine-natuurreservaat in, vol klimwerk en groen.
Ik weet nu wat ik nodig heb: een bos én een douche. In die volgorde.