Alkmaar naar Nice – Doubs, niemand, gemsen, waterkracht – dag 50 – van Gourmois naar Les Brenets

Het spookte vannacht. Flitsen, gerommel, en uiteindelijk, tegen drieën, regen. Het tentdoek vangt iedere druppel alsof het applaus is. Ik mis mijn oordopjes (achtergelaten in Saint-Hippolyte?) en houd maar mijn hand tegen mijn oor om de knetterregen te dempen. Om zes uur ben ik wakker door mn wekker. Half zeven rolt de tent nat op, de regen stopt eindelijk. Ik drink thee, groet Michael – de Amerikaan van de fiets – en raak nog even aan de praat met een wandelaar die ik gisteren bij de bron van Courtefontaine tegenkwam. Zijn eerste dag. Slecht geslapen. Ik moedig hem aan en vertrek.

In het dorp koop ik boodschappen bij een buurtwinkel zoals je ze hoopt: klein, maar met alles. Verse groenten, kleinverpakkingen, zuurdesembrood. De eigenaar laat me zelfs eerder binnen. Een wandelaar voor me haalt een stuk kaas op dat hij gisteren reserveerde. Hij draagt een minuscuul flitsend rugzakje en loopt met twee bidons aan zijn borstbanden. 7 kilo totaal. We zullen elkaar nog zien vandaag.

Dan begint de route – en wat voor een. Langs de Doubs, woest kolkend na weken regen. Een slingerpad dat daalt en stijgt, over natte rotsen, glibberige wortels, modderige hellingen. Geen verkeer, geen dorpen. Alleen ik en de rivier. Ik ben los van de wereld.

Het regent af en aan. Soms miezert het, soms valt het met bakken uit de lucht. Dan weer droog. Poncho aan, poncho uit. Soms is het pad eenvoudig, maar vaak moet ik kruipen onder takken, bukken voor omgevallen bomen, mijn voeten wringen op schuine, natte stenen. Het is geen wandeling. Het is dansen op het ritme van de rivier.

Ik passeer cabanes – kleine, sobere hutten voor wandelaars en vissers. Sommigen zijn verrassend luxe: zonnepaneel, kachel, warm. In één ruikt het nog naar vuur. Buiten zie ik vissers: zwijgend, in lieslaarzen, turend naar de stroom. Ze groeten niet. Misschien omdat ze al teveel van de wereld hebben gezien, en nu alleen rust zoeken.

De wandelaar met het flitsende rugzakje zie ik meerdere keren. Soms haal ik hem in, soms hij mij. Hij wandelt om te sporten. Ik om te beleven. Ik loop om, neem zijpaadjes, wil elke bocht van de Doubs zien, elk uitzicht, elke klif. Zelfs als het pad verraderlijk wordt, wil ik het allemaal voelen.

Twee keer klim ik naar ruim 900 meter. Boven stuit ik op gemzen – letterlijk. Ze springen voor mijn voeten weg, over rotsen alsof het niets is. Les in elegantie en evenwicht. Ik kijk, glimlach, loop verder.

Rond lunchtijd breekt de hemel open. Geen zon, maar een aanval van regen. Geen schuilplek. Ik blijf doorlopen, anders koel ik te snel af. Pas rond twee uur, als het wat luwt, lunch ik kort en door. De temperatuur zakt, mijn spieren doen hun werk, maar het lijf wil pauze. Dan is het weer dalen – bossen, meertjes, rivieren. Dodaars, zwanen, eenden. Een schijnbare stilte, maar bomvol leven.

Waterkrachtcentrales pompen water omhoog en laten het weer los. Energie wordt hier in ritmes gevangen. Het landschap spreekt dezelfde taal. Golven van kracht en rust. Herhaling en verrassing. Netcongestie avant la lettre.

Laat in de middag bereik ik een megadam. Daarachter een dorp – leeg, nat, koud. Zeven toeristen. Meer niet. Ik wilde wildkamperen, maar iets trekt me Zwitserland in. De gedachten van friet. Een camping in Les Brenets, omhoog lopend van de rivier.

Langs de weg zit een groep jongeren rond een groot kampvuur. Het ziet er gezellig uit. Ik overweeg aan te sluiten, maar mijn maag kiest friet. En een salade. En een prijs: 43,28 euro. Welkom in Zwitserland.

Op de camping is het rumoerig met zingerig Duits dat ik slecht versta. In mijn tent is het iets warmer. Mijn benen hebben genoeg gedaan. Morgen wacht de Jura.

Gerelateerde berichten

Het spookte vannacht. Flitsen, gerommel, en uiteindelijk, tegen drieën, regen....