Alkmaar naar Nice – Waterval, mijnbouw, armoedige villawijk, voetbalveld – dag 47 – van Watervallen Rummel naar Échenans-sous-Mont-Vaudois

Ik word wakker in het verbod. Letterlijk. Bovenop de Rummel-watervallen, waar ik vannacht sliep onder een bordje met een doorgestreepte tent erop. Het was koud, klam en waaide. Alles stond al klaar – mijn tas gepakt, mijn schoenen strak, mijn hoofdlamp paraat. Binnen vijftien minuten ben ik vertrokken. De eerste stappen zijn voorzichtig, de stenen nat, de weides glibberig. Maar ik voel me licht en helder. Het is nog vroeg. Dit wordt een lange dag.

De eerste dorpen glijden voorbij in de schemer want de zon is wel op maar nog niet over de berg. Alles is anders dan in de Vogezen. Hier geen ronde bergtoppen, geen stille bossen, maar voormalige mijnwerkersdorpjes met een troosteloze, brokkelige aanblik. En verbodsborden. Zoveel borden. Verboden toegang, verboden kamperen, verboden te kijken, verboden leven lijkt het soms. Het maakt me kribbig. Alsof de wereld hier op slot zit.

In het derde dorp vind ik een gedekte goeie bakker. Ik koop iets lekkers en eet het op voor het hotel de Ville. Daarna wandel ik een paar uur door en zoek een plekje bij een weiland om even te rusten. Ik dommel in, en word wakker met een humeur als een natte krant. Afscheid nemen van de Vogezen gaat me niet in de koude kleren zitten.

Dan begint het. Ik wandel een wereld binnen die voelt als een Franse arthousefilm. Een verlaten villawijk met perfect gemaaide gazons en niemand op straat. Een supermarkt met de ingang aan de achterkant van een betonnen parkeerdek. Een winkelcentrum waar een bedelende vrouw voor de deur zit, en binnen mensen met overvolle karren tegen elkaar botsen in het TL-licht. Alles voelt… leeg. Rijk, maar uitgehold. Alsof ik ineens figurant ben in een absurd toneelstuk over de moderne mens.

Ik wil weg. Snel. Maar mijn navigatie zegt dat ik verkeerd ben gelopen. Komoot stuurt me terug het dorp in. Vier kilometer extra door een plek waar ik niet dood gevonden wil worden. En dan zie ik de naam: “Valdoie”. Hoe ironisch.

Gelukkig keert het tij. De heuvels openen zich, en ik zie in de verte waar ik vandaan kwam. Een burcht bovenop een heuvel biedt uitzicht over Montbéliard. mijn humeur draait bij. De bossen beschermen me tegen de regen en ik loop door. Stap voor stap. Aan het einde van de dag kom ik in een dorpje voordat ik weer een stuk groen op de kaart zal verslinden.

Ik eet mijn diner op een bankje in dit dorpje met een naam die ik niet kan onthouden (zie titel). Naast me een monument, voor me de avond die langzaam invalt. Ik twijfel nog even: doorlopen of stoppen?

En dan zie ik het. Een gemeentelijk gebouwtje, een kraan voor wandelaars, een voetbalveld met vers gemaaid gras. Het is perfect. Geen camping, geen receptie, geen regeltjes. Gewoon: plek. Ik zet mijn tent op en installeer me,  was me bij het kraantje en voel me – voor het eerst vandaag – weer thuis. De boer is nog bezig op het land. Een groep paardrijders passeert in stilte. Alles klopt.

Morgen wil ik een record breken. Vijftig kilometer. Want dat is de eerste officiële camping, en mijn powerbank is leeg. Maar vannacht? Vannacht slaap ik onder de sterren. Of onder de regen. Dat maakt me eigenlijk niets meer uit.

Gerelateerde berichten