Om vier uur lag ik al wakker, maar ik hield mezelf voor dat ik me voor de laatste keer door de zon moest laten wekken. Om vijf uur hetzelfde verhaal. Uiteindelijk stond ik om half zes op. Het vaste ritueel, maar deze keer met mijn stokken vastgebonden aan mijn tas en mijn handen diep in mijn donzen jas. De kou sneed in mijn vingers. Twijfel in mijn hoofd: kan ik dit? Een dubbele bergetappe, de volle afstand? Ik besloot het niet langer te overdenken. Gas erop en gaan. Ik liep weg voor zonsopkomst maar genoeg licht om zonder lamp te lopen.
De afdaling ging razendsnel. In het zonlicht was alles prachtig. Kilometers door bos volgden, het soort pad waarop je kunt wegdromen omdat er weinig gebeurt. Voor ik het wist stond ik rond tien uur al in Sospel.
Sospel ademt de Provence en Allen. Een Alpenstad met eigen dialect en schitterende details. Middenin ligt een rivierbedding, meters breed, maar slechts een kabbelend beekje vult het midden. Ik nam een lunchpauze en wist: hierna wachtte nog een klim van zevenhonderd meter, goed voor minimaal drie uur.
De klim was vriendelijk, afwisselend, soms zon maar vooral bos. Toen ik de col passeerde, gebeurde het: plots zag ik de kust. Menton en daarnaast Monaco. Het leek alsof ik het zo kon aanraken. Havens met jachten, de snelweg naar Italië, villa’s met zwembaden, de Middellandse Zee met Spaanse dakpannen op de huizen. Palmbomen, olijven. Alles hier oogde totaal anders dan wat ik de afgelopen maanden gezien had.
De afdaling was de lastigste van allemaal. Kilometers lang daalde ik af over hellingen van twintig tot dertig graden. Elke stap moest op een vaste steen, want de rest gleed weg. Ik kwam iemand tegen die gevallen was. Onderaan werd het niet beter: dennennaalden en eucalyptusbladeren maakten de bodem spekglad. Het laatste stuk was ronduit penibel.
En ineens stond ik er: tussen de villa’s. Eentje was ooit gebouwd door een kapitein die zijn fotoportret liet inmetselen. Hoge muren, soms privéparken met bruggen over de weg ernaartoe. Trots prijkten logo’s van de villa’s op betonnen muren. Toch liep de GR er dwars doorheen, met trappetjes die mij telkens verder naar beneden brachten.
Beneden bij het station eindigt de GR52 officieel. Maar voor mij lag het einde bij de basiliek van Menton. Over de boulevard liep ik erheen, tussen de badgasten in zwemkleding en ikzelf in mijn wandeloutfit. Een vrolijke mix. Het oude centrum bleek een pareltje: smalle straten, pleinen, en de unieke trappen naar de basiliek.
Daar, onder de palmbomen, drong het tot me door: ik ben van Alkmaar naar de Middellandse Zee gelopen. Te voet. Het voelt nog onwerkelijk en luxe.
Na de basiliek wachtte nog een paar trappen naar de camping. Uitpakken, wassen, douchen, eten. Vooral chillen. De camping bleek een verzamelplaats voor wandelaars en fietsers, vol verhalen en gezichten. Veel van hen verbleven hier meerdere dagen wachtend op hun trein, bus of vlucht. Duitsers, Fransen, een Nieuw-Zeelander en deze hollander. Een gekke plek ook: een oude olijfboomgaard met een weg er dwars doorheen, een sociale woning in het midden met kapel en een toiletgebouw in de kelder. De stad maakte herrie, maar dat was precies goed. Ik hoefde niets meer. Gewoon zijn. En ik hoef morgen niets, gewoon zijn.
Dit was het. De GR5 en de Mercantour. Mijn tocht van Alkmaar naar Menton. De komende dagen lees je hier misschien nog een blog. Op 4 september stap ik in de trein terug naar huis.