Na een nacht vol gerommel, regen en diepe slaap word ik vroeg wakker in mijn tent onderaan het dal bij Bonhomme. De ochtend is fris, maar droog. Dat voelt als een geschenk. De bladeren boven mijn tent laten hun laatste druppels vallen, alsof ze afscheid nemen van de stormnacht. Ik rek me uit – voor het eerst sinds mijn nieuwe tent is er in mijn tent genoeg ruimte om me echt te bewegen. En ik heb vanacht ondanks de eindeloze regen met een luifel open geslapen. Heerlijk, wel frisse lucht en ook uitzicht en minder condens. Koken, inpakken, ademhalen. Alles in stilte. Half zeven loop ik weg.
De eerste klim is meteen een waarschuwing: Komoot zegt 24% stijging, maar het voelt alsof ik traploop met kniehoogte-treden. Dit is geen sinecure. Anderhalf uur lang ploeter ik omhoog door het bos, eenzaam, zwetend, terwijl het dorp langzaam verdwijnt onder me. Boven wacht de geschiedenis: restanten van bunkers, loopgraven, spoorrails – hier liep de frontlinie van WO I. Onvoorstelbaar dat hier ooit cement en munitie omhoog gesleept werd. En mensen. In de sneeuw. In de kou. Om te vechten.
De route slingert van bergtop naar bergtop. Bij een rodelbaan en skiliften realiseer ik me ineens: de Vogezen zijn een skigebied? Nooit geweten. Ik drink thee en eet taart, het is pas half negen. Maar de zon doet haar best en ik heb energie nodig na deze klimtocht.
Daarna volgt een prachtige etappe. Rotsachtig terrein, heide, lage begroeiing en uitzichten die lijken op de Alpen. Mijn telefoon kreunt onder de hoeveelheid foto’s. Rond elven daal ik af naar een herberg voor lunch. Wat een vondst. Vers, smaakvol, voedzaam. Met nieuwe energie klim ik verder. Het pad wordt ruiger, de wind trekt aan en ik krijg een gratis douche van horizontale regen en mist.
Ik kom aan op Col de la Schlucht. Ik schuil hier voor die wind en de snijdende regen. En dan voel ik het ineens: onrust. Die typische fysieke onrust die ik ken. Mijn lichaam roept: ren. Alles in mij wil in beweging komen, snelheid maken, warm worden, voelen dat ik lééf. Voor me: wandelaars in poncho’s, dik ingepakt, strompelend van steen naar steen. En ik? Ik trek mijn rugzak strak, zet mijn stokken vast en begin te rennen – niet ver, maar hard genoeg om het contrast te voelen. De hitte in mijn lijf, het ademhalen, het ritme. Even geen kou, geen niet in mijn hoofd. Even alleen ik, en de berg die me niets maakt. Dat moment: dat ben ik. Rennen om warm te worden. Rennen om mezelf te zijn. Rennen om de controle terug te pakken.
Daarna loop ik verder in de wolken. Letterlijk. Mist maakt van de laatste uitzichtpunten grijze schimmen. Maar ik blijf doorstappen. Geen regen meer, wel natte kou. De wind trekt, mijn tempo trekt terug. Hyperfocus en stevig doorlopen houden me warm.
En dan breekt de lucht open. Voor me ligt een vallei als een ansichtkaart: Honeck, miniatuurdorpjes, bergmeertjes, steile hellingen. Ik voel me klein en groots tegelijk. Wat een beloning.
De afdaling naar Mittlach is adembenemend. Zigzaggende paden door alpenweides, bossen, en langs brullende watervallen. Het water spat over stenen, het pad kruist telkens opnieuw de rivier. Maar het terrein is verraderlijk: grote keien, glad, scheef. Ik ben moe. Doodmoe. En dit is het zwaarste pad van de tocht tot nu toe. Hyperfocus is geen luxe, maar noodzaak.
Mittlach lijkt uitgestorven. Stil, nat, verlaten. Google Maps en Komoot zijn het oneens over het adres van de camping, dus ik krijg nog een uur gratis wandelen cadeau. Regen recht naar beneden, poncho aan, ik zet door.
En dan… jackpot. De receptie is open, het winkeltje ook. Maar het mooiste: de vaste campinggasten verklappen me een geheim. Achter het toiletgebouw gaat een trap naar een gemeenschappelijke ruimte – droog, warm, met tafels, stoelen, boeken, spelletjes. En ik mag daar slapen.
Halleluja.
Ik spreid mijn spullen uit, wring natte kleding uit en hang alles op. En dan… staat er buiten een pizza-wagentje. Geen discussie. Ik bestel pizza. En Oasis. En chips. En koekjes. Alles wat ik wil.
Morgen weer gezond. Vandaag eet ik gemak, warmte en voldoening.