Een heuvel, een boerderij, een paradijs
Vannacht sliep ik op een camping in Liverdun. Maar slapen… dat bleek relatief. Nog voor ik goed en wel lag, begonnen de horecamensen van de camping aan hun eigen nachtprogramma. Tot twee uur ’s nachts zaten ze luidruchtig te praten en te lachen, met alcohol en zonder grenzen. Ik dacht aan Arne, en toen ik er weer wakker van werd, besloot ik er wat van te zeggen. Met wat tegenstribbelen werd dat geaccepteerd. Daarna viel een weldadige stilte in, op de achtergrond verlicht door de middeleeuwse stad en een sterrenhemel.
De volgende ochtend haalde ik mijn broodjes op, nam afscheid van Helmut – die helemaal klaar was met Frankrijk na duizend wandelkilometers zonder sociaal contact of winkels – en begon aan mijn dagtocht. De Duitsers op de fiets vertrokken ook, net als de Nederlandse motorrijder. En ik wist: vandaag wacht er iemand op mij. Ik zou gaan helpen op een boerderij, via Welcome to my Garden.
De route begon met een stevige klim uit de Moezelvallei. Een stukje bos, een pittige afdaling naar de industriezone, over de spoorlijn en de Route du Soleil. Daarna volgde opnieuw een steile klim omhoog. Boven op het plateau rustte ik even, met een roggebroodje met pindakaas – en het was warm genoeg om er een fluitwedstrijdje van te maken. Daarboven werd ik getrakteerd op een machtig uitzicht over vier dorpen, de snelweg, industrie en voorbijrazende treinen. Maar daarna, stap voor stap, liet ik het lawaai achter me. Door bossen, langs schaduwrijke paden. Het zou 33 graden worden vandaag. Elke schaduw was welkom.
Na vijf uur stevig doorstappen kwam ik aan op de heuvel waar Yann woont. Hij verwelkomde me hartelijk: een jongeman met een Bretonse naam, een achtergrond in duurzaamheid en een levenswijze die me diep raakte. Hij bouwde zijn huis zelf, met leem van eigen grond, kurk, houtvezel en zonder verf – alleen natuurlijke pigmenten. Elk raam, elk terras en zelfs de badkuip waarin we later de flessen zouden spoelen, keek uit over het dal.
Zijn boerderij is een paradijs. Terrassen vol groenten, tunnelkassen, fruittuinen met appels, peren, pruimen en kersen. En stilte. Alleen krekels, vogels, en heel ver weg een hond. We lunchten niet, maar rustten. Ik sliep even op mijn matje op het terras – in de zon, in de wind, in totale vrede.
’s Middags hielp ik met frambozen plukken, met een buikemmer zoals echte plukkers dat doen. Yann werkte met een eg om de velden klaar te maken voor vijf soorten kool. Hij levert twee derde van zijn oogst aan een abonnementsbox voor stedelingen, en de rest aan restaurants in Nancy die uitsluitend lokaal koken. Hij zet groenten op zuur, maakt confituur, cider, wijn, likeur. Alles leeft. Alles ruikt.
Ik hielp nog mee met oogsten: komkommers met zoveel smaak dat je supermarktgroenten meteen vergeet. Ik mocht zelfs de allereerste paprika van het jaar plukken – een kleine eer. Yann verzamelde ondertussen ingrediënten voor het avondeten.
En wat een avondeten. Rijstsalade, oude geitenkaas, koeienkaas, zuurwaren van eigen oogst, vers geroosterd zuurdesembrood. Een blond biertje van een buurman – vloeibare zon met de lagen van een goede witte wijn. Daarna een slok rosé, een sipje pruimenlikeur van de beroemde prune de Lorraine. Alles lokaal. Alles met aandacht.
We aten op het terras, met een uitzicht dat ik niet kan beschrijven. Zelfs de foto’s doen het geen recht. Het was alsof ik keek naar een stil Madurodam, maar dan levend, ademend.
Zelfs nu, in mijn tentje, ruik ik het land. De aarde. De groenten. De leem. Morgen help ik met koolplanten. Yann hoopt op regen. En ik hoop dat ik iets van dit paradijs meeneem op mijn verdere reis.
Nog tweeënhalve dag, misschien drie, tot aan de voet van de Vogezen. Of moet ik zeggen: la Vosge. Je spreekt het uit als “vozj”. Wat een taal. Wat een dag. Wat een voorrecht.
Misschien begin ik het echte reizen eindelijk een beetje onder de knie te krijgen.