Alkmaar naar Nice – Minions, Dambordjes, Arne, 43km – van Croix Saint Clement naar Montauville

Minions, vliegende dambordjes, Arne en een doos naar huis

Langzaam begin ik te beseffen dat ik niet alleen wandel door bossen, dorpen en dalen, maar ook door de lagen van mezelf. En dat inzicht landt het best op een camping tussen de zaadpluizen, fruitvliegjes en zweefvlieg-wespen – mijn kleine Franse minions. Ze cirkelen al de hele dag trouw om me heen. De fruitvliegjes kleven aan mijn kruin als magneten aan een koelkast; onuitgenodigd, maar standvastig. De zweefwespen zijn zachtaardige helpers. Ze snuffelen even aan mijn zweet en verdwijnen dan weer met waardigheid. Ik probeer ze te besturen, zonder succes. Maar ze zijn nooit ver weg.

Ook de spreeuwen en musjes zijn terug. Ze huppelen over het veld, hun snavels vol wormen en rupsen. Ze negeren mij volledig, maar zijn ook niet bang. Nu Pieter-Jan weer verder is, zijn zij misschien wel mijn nieuwe reisgenoten geworden.

Mijn aansluiting met het camper- en caravanpubliek blijft minimaal. Ik doe m’n best, maar het blijft bij vriendelijke knikjes en wat camping smalltalk. Misschien ligt het aan mij. Misschien ook niet. Misschien is het gewoon zoals het is.

Gisteravond, na het eten, ontmoette ik Arne. Een Deense fietser, al jaren gepensioneerd, met een tentje en een groot hart. In de winter woont hij op een eiland in de Canarische Eilanden, in de zomer fietst hij door Europa. Niet op zoek naar iets concreets, eerder op zoek naar niets. Vrijheid. Ontmoetingen. Rivieren.

We raakten aan de praat en lieten elkaar twee uur lang niet meer los. Hij vertelde over zijn eerste keer in Italië: aan tafel met acht tot tien mensen, iedereen praatte door elkaar. Niemand luisterde. In Denemarken zou dat ondenkbaar zijn. Daar praat één iemand, en de rest luistert. Voor hem was het een openbaring.

We spraken over fietspaden, over Frankrijk waar je soms levensgevaarlijk naast de witte lijn moet fietsen. Over Duitsland, Nederland, België – waar alles beter geregeld is. Over leven. En toen zei Arne iets wat bleef hangen:

“Ik ben de enige die mijn eigen geluk kan bepalen. Daar wacht ik niet op.”

En: “Ik doe alleen wat ik leuk vind.”

Dat raakte me. Voor het eerst sinds lang voelde ik me niet alleen onderweg, maar in goed gezelschap. Eerst Pieter-Jan, nu Arne. Twee ontmoetingen, twee spiegels.

Die avond ging ik slapen met een besluit: ik ga naar de Decathlon. Niet omdat het moet. Niet omdat het mag. Maar omdat ik daar zin in had. Dus zette ik mijn wekker niet op 05:00, maar werd rond 07:00 wakker. Luxe! En op Pieter-Jans gouden tip bestelde ik een Uber. Terug naar Metz. confronterend dat dat dan maar 12 mij met de auto is 🚀. Naar sportwinkels. Naar de grote Carrefour. Pure decadentie.

En daar vond ik het petje dat ik zocht: eentje met een UV-werende flap in de nek. Geen halve theedoek meer op m’n hoofd. In een gespecialiseerde trailrunwinkel had ik zelfs even de perfecte schoenen in handen – met een carbonplaat in de zool, speciaal om minder van de ondergrond te voelen. Maar ja, niet in maat boot. Jammer. Helaas.

Bij de bakker naast de Carrefour vroeg de mevrouw waar ik naartoe ging. Ik vertelde. Ze keek me aan alsof ik naar de maan liep, en overhandigde me spontaan een complete rozijnenboterkoek. Cadeau. Omdat ze het dapper vond. En ik voelde me even 10 centimeter groter.

Bij de Carrefour vulde ik een doos: kleding die ik niet meer nodig had, dingen die ik nooit gebruik (sorry zaklamp), en wat vakantiegeluk in eetbare vorm. Alles ging op de post. Terug naar huis. Zoet verpakt.

Daarna weer een Uber terug – waarom ook niet – naar het punt waar ik gisteren afscheid had genomen van Pieter-Jan en de GR5. En van daaruit weer verder, op naar Nice. Het bos in. Donker, aards, zacht. Mijn zonnebril moest af, zoveel schaduw. Overhangende takken, vochtige grond, geur van humus en mos. En ineens: een vallei. En dan weer klimmen het volgende bos in. Ik zit nu in het hart van de Lorraine. Dit is nu mijn ritme.

In een van die valleien zat ik te lunchen, een half uur lang naast een vader met zijn dochter in een roze balletjurkje en hun poetsende buurvrouw. Ze zaten samen bij een fontein met stromend, drinkbaar water. Ze spraken Frans, ik begreep er amper iets van. Hoe hard ik ook m’n best doe, Frans blijft nog lastig. Maar mezelf redden lukt steeds beter.

Onderweg werd ik soms letterlijk omringd door tientallen vlinders – vliegende dambordjes – die als fladderend behang met me meebewogen. Alsof ik werd toegelaten tot een zomers ritueel, een processie van lichtheid. Een veer van een buizerd op mijn wandelstok, de Franse vader merkte op dat het wandelen zo vast makkelijker ging.

Later stak ik de TGV-lijn over, zag vier treinen passeren in vijftien minuten. Hier zou ik bivakkeren maar de voeten liepen maar door. En ik liep maar door. In cadans. Tot ik aankwam in een bovenwijk van Pont-à-Mousson. Mijn plan om daar een Uber te nemen viel in het water: geen chauffeur voor zo’n klein ritje. Dus liep ik de berg af terwijl het donker werd.

Uiteindelijk kwam ik aan bij een Formule-hotel langs de D-weg. Geen charme. Geen welkom. Geen luxe. Maar wel een bed. Een douche. En een plek om níét in een tent te liggen. Na 43 kilometer wandelen voelde dat als een overwinning. En ook als een eerbetoon aan de inspiratie van gisteren.

Ik maakte een salade, at in stilte, en ging laat slapen. Het was al middernacht. Maar ik sliep goed. En diep. En als ik wakker werd, kon ik vanuit het hotelraam de sterren zien – iets wat ik soms mis in mijn tent.

Dankbaar. Voor Arne. Voor Pieter-Jan. Voor de minions. Voor de dambordjes. En voor mezelf.

Deel dit bericht

Gerelateerde berichten

Stoppen op je hoog(s)tepunt Vanochtend werd ik wakker in Abreschviller. Naast mijn tent stond die van een vrouw die gisterenavond

Vanochtend werd ik wakker aan het meer van Rhodes, precies op het moment dat de zon over de horizon prikte.