Azijn, Alpengevoelens en andere aroma’s
De pelgrimus stond vandaag extra vroeg op. Niet om de zon te begroeten met een zonnegroet of de vogels te tellen, maar met een hoger doel: azijn. Anderhalve liter van het goedje, uiteindelijk bemachtigd in de grensstad Wasserbillig – waar alles draait om tabak, alcohol en een schijnbaar oneindige voorraad sigarettenhulzen. Wat een feest.
Na een nacht waarin de tent nog steeds walmt alsof een kat met een vendetta zijn territorium verdedigt, was het tijd voor actie. Azijn op de binnentent. Azijn op het matje. Azijn om de vlag van de kater te verdrijven – en dat allemaal op Camping Route du Vin. Jawel, ik kampeer nu aan de wijnroute. Alleen: geen wijn voor mij, maar azijn.
De dag begon vol goede moed. Vroeg op pad vanwege de hitte én het plan om mijn tent in een bad van zure zuiverheid onder te dompelen. En meteen werd ik beloond: een vos stormde de bocht om. In eerste instantie dacht ik nog: wat een schattige Shiba Inu. Tot ik zijn kop goed zag. Hij remde acuut, liet een slipspoor achter op het pad, draaide zich om en koos het hazenpad. Terecht.
Niet veel later schoot er een zwarte eekhoorn voor mijn voeten weg – de gothic variant van de rode Europese soort. Wegschietend alsof hij net het ochtendnieuws had gelezen en zich bedacht dat hij zich toch maar beter kon verschuilen.
En toen – voor het eerst op klaarlichte dag – een hert. In een verlaten bos, vlak naast de A1-snelweg. Want wie komt daar nou vrijwillig langslopen? Juist ja.
Na een laatste groet aan het betoverende Müllertal – waar elke stap een puzzelstukje is en elke rotsrichel een klauterklusje – gleed het landschap terug in het bekende ritme: dal, bos, dorp, bergtop. Herhaal. De A1 torende boven me uit met een viaduct dat het dal oversloeg alsof het niet bestond.
Langs de Sûre liep ik, een rivier op het punt om op te gaan in de Moezel. Daar zag ik een aalscholver die precies deed wat ik zelf ook wel wilde: met zijn achterste in de stroming zitten en zich tientallen meters mee laten voeren. Hij leek er zichtbaar van te genieten. Daarna vloog hij op, stroomopwaarts – waarschijnlijk om het hele ritje opnieuw te doen. De mazzelaar.
En dan Wasserbillig. Ach, de naam alleen al. Een grensstad in zijn puurste vorm. Aan de boulevard staan negen tankstations, onderbroken door een Maria-kapel – voor de balans. De supermarkten? Eén tomaat, maar 64 soorten whisky. Overal borden met aanbiedingen voor wodka en sigaretten. In de velden, tussen de wijnstokken, mannen in niets meer dan een kort Frans sportbroekje met wit biesje. De arbeiders? Duits of Oost-Europees. De Luxemburgers zelf zie je vooral als de naam op het bestelbusje.
Na dit alles volgde dan eindelijk de tent-zuiveringsceremonie. De lieve campingbeheerder bracht me een emmer, en ik ging aan de slag. Eerst de buitentent, daarna het matje, dan de binnentent. Alles doordrenkt met zure hoop. En warempel: na uren drogen ruikt het niet meer naar voetbalschoen. Of kattenpis. Vooruitgang.
De zon ging gisteren onder in de rivier – adembenemend. Maar ook laat: ik lag pas om tien uur in bed. En dat is rijkelijk laat voor deze oude ziel. Vandaag dus… een dipje. Niks ernstigs. Gewoon: weinig energie, veel azijn.
Na al dat gewas en gewas, viel ik vanmiddag in een diepe comateuze slaap – tussen mijn verspreid liggende spullen. Geen foto van de slapende pelgrim helaas. De fotograaf was ook even uitgeteld.
Morgen heb ik een sportdag dus vroeg uit de veren want het wordt 30 graden. 🥵