Verborgen paadjes, een steek onder mijn voet, en het sprookje van Alphen.
Vanochtend vroeg vertrokken vanaf camping De Klompenboom. Een kneuterige minicamping met misschien tien plekjes, midden in het echte Brabantse boerenlandschap. Overal boerderijen, varkens, koeien en vooral veel maisvelden. Tegen de Belgische grens aan, waar alles wat rauwer en eerlijker voelt.
De route liep langs die grens. Aan de rechterkant een dorpje, waar ik opvallend veel Roemeense, Poolse en Belgische kentekens zag. Werkverkeer, vermoedelijk. Er bleek een rommelmarkt te zijn waar vooral kleding goed verkocht werd. Officieel in het Belgische dorp maar het begon in Nederland. Een lokale rommelmarkt met internationale allure.
Niet lang daarna kwam ik door Strijdbeek. Niet meer dan een kruispunt met twee straten, maar wél met een schitterende boerderij. Daarna liep ik de Strijdbeekse Heide in, een klein duingebied met een prachtig meer en rijk natuurleven. En daar gebeurde het: ik stond ineens midden in een levende mierenmassa. Rode bosmieren. Het wemelde ervan. Ik dacht even dat ik Korsakov had en dat al na een paar honderd meter – overal waar ik keek bewoog het.
Ik hoorde daar ook een zwarte specht – de eerste van deze tocht – en ontmoette twee andere wandelaars, bepakt en al, die van Breda naar Maastricht liepen ter voorbereiding op een grotere tocht. Wandelaars onder elkaar, het gesprek rolde vanzelf.
Maar er was ook verdriet. Aan de Belgische grens stuitte ik op drie megastallen. Geen daglicht, geen briesje, enkel ventilatoren op het dak. En ergens voelde het alsof ik voor een soort Auschwitz voor varkens stond. Het greep me bij de keel. Ik moest even een traantje laten. Ik snap niet hoe wij zo kunnen omgaan met levende wezens. Ik snap ook niet die scheidingslijn tussen een natte hondenneus die we koesteren en een natte varkensneus die we naar het slachthuis sturen.
De dag zelf begon grauw. Mistig, harde wind. Maar het zonnetje brak langzaam door – precies goed. Af en toe een piek zonlicht tussen de wolken, de rest witgrijs gedekt. Perfect wandelweer. Beter dan de hitte van gisteren.
In de ochtend had ik een zomers momentje: videobellen met thuis. Even slap ouwehoeren. Na acht dagen, ondanks contact met campinggenoten, was het zo fijn om vertrouwde stemmen en het gezicht van mijn geliefde te zien. Even het thuisfront doornemen. En zo wandelden ze een half uur met me mee op de selfiestick #boomer
Vandaag was ook de dag van de verborgen paadjes. Soms waren de paden nauwelijks zichtbaar. Mijn maat 47 paste maar net tussen het groen. En de begroeiing hing zo ver over het pad dat ik moest duiken, kruipen, sluipen. Intussen voelde je dat het zondag was: mannenkoortjes op racefietsen, vrouwen te paard, boeren op paard en wagen. Alles zong en zoefde zijn eigen weekendritme.
Vanuit de Chaamse Heide liep ik het dorp binnen dat ik voor Chaam hield. Mooie huizenstijl, aandachtig gebouwd. Zelfs de oude boerderijen die op instorten staan zijn fotogeniek. Maar ik was op. Mijn rechtervoet liet me in de steek. Elke stap voelde als een priem onder mijn voetzool. Wandelen werd schuifelen. Maar ik wist: het eindpunt is nabij.
En zoals elke dag deed ik mijn boodschapjes. Verse groenten en fruit – dagelijks, want dat is anders te zwaar om mee te dragen. Midden in het dorp stond een huisje dat rechtstreeks uit de Efteling leek te komen. “Joost zijn pieckhuis,” stond er. Tot ik besefte… ik ben helemaal niet in Chaam. Ik kwam van de Chaamse Heide, maar ik ben aangekomen in Alphen.
Nu sta ik op een SRV-camping, kamperen bij de boer. Alles is weer top geregeld. Ik haal de gemiddelde leeftijd flink omlaag, maar dat maakt de sfeer alleen maar gezelliger. In het dorp klinkt een countryfeest: plattelandsmuziek op de achtergrond. We eten sla en groenten. Na drie dagen suiker voelde ik me mentaal wat wazig. Ik ben nou eenmaal een gevoelig mannetje.
Oh ja, alle fotos staan weer op Komoot, hieronder een paar ter vermaeck.