De houseparty in de ene vallei hield zich keurig aan middernacht, maar de illegale rave in de andere ging de hele nacht door. Jammer dat ik mijn oordopjes kwijt ben, want de nieuwe van schuim dempen slecht. Toch viel ik in slaap – en werd om vijf uur gewekt door zacht gekrabbel rond mijn tent. Toen ik voorzichtig keek, stond er een vos te snuffelen. Donkerder van vacht dan je uit de boeken kent, maar misschien kwam dat door het duister. Tien tellen lang bleef hij heen en weer drentelen, en ik hield me muisstil.
Alle apparaten waren dankzij het zonnepaneel-oplaadstation weer vol. Ontbijt aan de picknicktafel, en daarna de berg op. Ik besloot de GR5 even links te laten liggen en naar de top van 1900 meter te lopen. Voor me lag een dal vol skiliften – niet heel charmant, maar de zonsopgang maakte veel goed. Ik liep de bergrug uit en stak via een col Zwitserland in.
Bij een berghut, waar dekens te luchten hingen en de eigenaren de toiletten boenden, ontmoette ik Simon uit Lille – iemand die ik vandaag vaker zou zien. De hut lag aan Lac Vert, een alpenmeer dat z’n naam eer aandoet. Ik vulde mijn flessen en liep langs het water. Alles was zó mooi dat ik na twee uur pas één uur effectief had gelopen.
De Zwitserse paden waren keurig, maar onder de skiliften door bleef het dal indrukwekkend: aan de overkant rees een bergkam van 3000 meter, opgebouwd uit zwarte, grijze en rode rotsen – als lagen slagroom die ooit dubbelgevouwen tot stilstand kwamen. Je voelde bijna het ontstaan van de Alpen. Simon en ik kruisten elkaar, en ook een Nederlands stel dat van hut naar hut ging met de ervaring van jaren, ook met hun kinderen.
Na een lange klim, doorweekt van het zweet, stond ik op de Col du Coux, die me terug naar Frankrijk bracht. De afdaling ging soepel – als een berggeit – tot ik bij de eerste Rousseau neerstreek. Lunch, een dutje, en bij het wakker worden liep Simon langs. Naast ons lag een muur van graniet, 2500m hoog. Hij vertelde over een route met touwen en ladders. Sportief gezelschap klonk goed, dus ik ging erachteraan.
Samen met Simon en later ook het Nederlandse stel sloegen we af naar een refuge waar accordeonmuziek uit klonk. Binnen speelde de dochter van de herberg Jacques Brel. Ik voelde een brok in mijn keel en was dankbaar voor mijn zonnebril. Na een drankje gingen Simon en ik verder. Door een fout in Komoot liepen we niet half door het dal, maar volledig over de bergrug die ik beneden nog met zoveel respect had aangestaard – loodzwaar in de middagzon, maar onvergetelijk. Onderweg vroegen we oude, wijze bergwandelaars of de route veilig was. “Parfait.”
We staken de berg over, met in de schaduwplekken nog sneeuw. Twee stellen bivakkeerden op de kam, maar wij daalden af naar de Col de Bossetan. Het was mooi geweest; Simons water was op en ook mijn voorraad slonk. We vonden een bivakplek op 2400 meter, smolten sneeuw, filterden water en zaten stil terwijl de avond over de bergen viel.
De foto’s zeggen meer dan woorden, maar één ding is zeker: dit was een dag waarin ik de Alpen niet alleen zag, maar voelde.