Alkmaar naar Nice – Jarige zoon Tijn, de Mont Blanc – dag 53 – van Les Hôpitaux-Neufs naar Châtelblanc

Gisteren voelde het even als vakantie. Geen wekker gezet, maar m’n Spartaanse schuimmatje wekte me alsnog bijtijds. Zo’n matje werkt niet alleen als isolatie, het blijkt ook een prima ochtendlijke motivator. Dan maar vroeg op pad.

Vandaag is het 16 jaar geleden dat Tijn werd geboren. Zestien. Mijn zoon. En ik ben hier. Alleen. In de Jura. Dat doet pijn. Het is een gevolg van mijn beslissing, dat weet ik — maar het steekt. Terwijl daar thuis taart wordt gegeten, cadeautjes worden uitgepakt en grappen worden gemaakt, loop ik hier over een bergpad. Ik denk aan hem de hele dag. En ik mis hem.

Gisteren had ik al een gigantische berg gezien, en vandaag mag ik hem op. Hij blijkt in de winter een serieuze skipiste te zijn — groen, blauw, rood en zelfs zwart — en in de zomer een plek voor downhill crossers. Goed hergebruik. Twee oudere dames vertelden me gisteren dat hier vroeger sneeuw lag van november tot half april. Vorig jaar: een paar dagen. Klimaatverandering in volle vaart. Dan is die fietscross nog zo’n gek idee nog niet.

Op weg naar boven verbaas ik me over de koeien. Ze staan hier echt tot bovenop de berg, klaar voor de afdaling lijkt het wel. Geen pad is te steil voor hun hoeven — en hun bellen zingen als altijd, als een wapperend koor van metaal.

En dan, bovenop, gebeurt het: ik zie de Alpen.

Eindelijk. Zo helder. De pieken van Zwitserland tot aan de Mont Blanc. Een langgerekte, spierwitte horizon. Ik blijf maar staren, bang dat ze verdwijnen zodra ik knipper. Ik herken de vormen van foto’s, kaarten, dromen. En ineens voelt alles weer logisch: dat ik hier ben, dat ik loop, dat ik zoek.

Na het turen daal ik af, eerst naar een meertje, dan nog verder, richting de Mont d’Or. Die beklim ik volledig en is nog hoger dan de eerste berg, in een stevig ritme. Boven droog ik de was van gisteren — aan het lijntje dat moet zorgen dat je niet van het massief af valt. Daarna begint de grote afdaling naar een plek die voelt als thuiskomen: de bron van de Doubs. De rivier die ik al zoveel etappes langs me heb gehad, ontspringt hier. Geen kabbelend beekje zoals ik verwacht had, maar een complete rivier die als een watermonster uit de berg stroomt. Alsof hij gewoon besloten heeft dat hij vandaag begint.

Beneden ligt een parkje. Ik eet wat, trek m’n schoenen uit en val in slaap. Een uur lang niks. Tot de gemeentegrasmaaier in keurige rondjes om me heen bromt — dan weet je: het is tijd om weer verder te gaan.

Ik volg het moerasdal van de Doubs naar het centrum. Daar is een supermarkt en ik koop enkel fruit. Ik heb alles nog. Daarna zit ik nog twee uur met Dylan te werken — op afstand maar dichtbij, zoals dat tegenwoordig gaat.

Tegen het einde van de middag loop ik naar het volgende dorp. De GR5 staat wel op de kaart, maar bordjes ontbreken. Ik volg even een drukke D-weg — geen feest — tot ik het pad weer terugvind. En dan: een dorp met een enorme skischans. Een grotesk ding, een monument voor een sneeuwrijk verleden. Verder is er niets, dus ik loop door.

Bossen, valleien, wind. De lucht betrekt, ik check de radar. Vijf graden vannacht, misschien kouder. Dan, twee kilometer voor mijn geplande eindpunt, zie ik het: een mysterieus bosje. Vol dennen, zacht mos, alsof het me roept. Hier. Hier moet je zijn.

Ik strijk neer. Kook m’n eten. Eet in stilte. En nog voor achten kruip ik de tent in. Het mos maakt het matje nét wat zachter, al voel je die paar wortels daaronder dan juist extra goed. Natuurlijk. Maar het deert me niet.

Vanavond voel ik me alleen. Echt alleen. Het gemis van mijn gezin, van Tijn, drukt zwaar. En ineens zie ik op tegen de dagen die nog komen. Al die stilte. Al dat alleen zijn.

Maar ik weet ook: dit gevoel komt altijd op deze plekken. In bossen waar het donker wordt, als de wereld klein is en ik mezelf weer tegenkom. Morgen voelt het weer anders.

Voor nu: adem in. Adem uit. En dromen van verjaardagskaarsjes, pure liefde en het gebergte in de verte.

Gerelateerde berichten